Steeds meer groepen en bedrijven weten Museum Buurtspoorweg te vinden als bijzondere locatie voor evenementen of een zakelijke bijeenkomst, waarbij het nuttige met het aangename wordt gecombineerd. Zo zijn er de afgelopen maanden heel wat bijzondere ritten uitgevoerd voor heel uiteenlopende groepen.
Een unieke verzameling portretten
Portretten uit de collectie van No Hero
o.a. van Liu Yu Jun, Katinka Lampe, Célinevan Balen, Werner Lieberman
De afgelopen jaren hebben musea in binnen- en buitenland zich met de tentoonstelling van portretten bezig gehouden. In woelige tijden kijken we onze spiegelbeelden blijkbaar graag in de ogen. De blik is de eerste connectie tussen onszelf en de ander.
Maar wat zien we eigenlijk als we de getekende of geschilderde blik van medemensen bekijken? Deze vraag stelt Museum No Hero zich aan de hand van tientallen portretten uit de collectie van de No Hero Foundation. Er zijn prachtige portretten bij, maar ook zeer verontrustende. Ze komen van over de hele wereld en doen ons realiseren dat onze blik naar de ander vertekend is door vooroordelen, gebrek aan kennis en onze eigen, beperkte perceptie. En dan is er nog iets anders: de blikken vanuit de portretten lijken ook naar ons te kijken!
In het maatschappelijke verkeer is het niet erg gepast om een ander onbeschaamd en langdurig in de ogen te kijken. Vreemd genoeg geldt die regel bij portretten niet. Daar mag je in principe eindeloos naar kijken. Maar dat wil niet zeggen dat het gemakkelijk voelt. De blik, ook de geschilderde blik, is een doorgeefluik. We kijken ermee de wereld in en vorsen naar de betekenis van wat we zien. Als we bekeken worden is het onze blik die ons innerlijk opent voor de beschouwer. Die diepte kan behoorlijk onthutsend zijn, zeker wanneer de persoon tegenover je niet wegkijkt, omdat hij of zij geschilderd is.
De expositie belicht in drie thema’s de complexiteit van de relatie tussen onszelf en de geschilderde blik. Wat als de kunstenaar ons maar beperkt toegang tot de geschilderde ander wil geven? In ‘het thema ‘Maskers en rookgordijnen’ wordt duidelijk dat daarvoor verschillende middelen kunnen worden gebruikt. Die hebben allemaal te maken met het beperken van de toegang tot de blik. Die kan wegkijken of de ogen kunnen gesloten zijn of achter een bril verborgen. Er kan een masker worden opgezet of – subtieler – een rol worden getoond die ons van de werkelijke persoon weghoudt. We worden uitgenodigd langer te kijken dan we misschien prettig vinden. Waar komt ons ongemak vandaan? Hoe leesbaar is het gezicht van een ander überhaupt? Hoe leesbaar zijn we zelf?
De interpretatie van dader- en slachtofferschap is het tweede thema.
We zijn snel geneigd in een blik een dader of een slachtoffer te herkennen. Ook met de werken op deze tentoonstelling kan dat het geval zijn. Maar waarop is onze indruk gebaseerd? Wat weten we van de maatschappelijke context van het kunstwerk? In hoeverre spelen onze eigen ervaringen met dader- en slachtofferschap een rol? Een tweede blik brengt ons aan het twijfelen. De grens tussen dader en slachtoffer is niet altijd zo scherp te trekken.
Tenslotte wordt ingegaan op de manier waarop een blik ons gevangen kan houden. Als je erover nadenkt dan speelt het begrip ‘blik’ in onze taal een enorme rol. Een blik kan doden, priemen, dromen, smeken, dwingen en je gevangen houden.
Op de expositie wemelt het van dergelijke blikken. Ze grijpen ons hoe dan ook bij de kladden. We krijgen een inkijk in de complexiteit van de mens achter de blik en tegelijk wordt ons door die blik de maat genomen.
Confronterend
Oog in Oog met de Wereld is een confronterende tentoonstelling. Eigenlijk staan we als toeschouwer net zo te kijk als de getoonde portretten. We zien uiteindelijk onszelf, als onderdeel van een onvolmaakte mensheid. We kijken onze eigen boosaardigheid aan, maar ook onze beminnelijkheid; onze machtswellust en onze knechting; onze hoogmoed en laaghartigheid; onze bescheidenheid en overmoed. We staan oog in oog met onszelf, verbonden met anderen van over de hele wereld, die – als ze niet geschilderd waren– in ons hun evenbeeld zouden herkennen.
Erik Lips